Millieu Compact 2014#6

milieu

compact

Milieuvergunning en teruggeven niet-geaccep- teerde afvalstoffen Bij besluit van 30 mei 2012 heeft het college van GS van Noord-Holland appellante vergunning ver- leend voor het accepteren, opslaan en sorteren van afvalstoffen. Appellante stelt dat zij aangevoerde afvalstoffen die niet binnen de inrichting mogen worden geaccepteerd, dan wel niet overeenkomen met de opgegeven specificaties, pleegt te weigeren en te retourneren aan de laatste ontdoener. Deze afvalstoffen worden als blijvend onder transport be- schouwd. In het LAP2 is in paragraaf 16.2 over het retourneren van afgegeven, nog niet-geaccepteer- de, afvalstoffen het volgende vermeld: “Zoals eerder in deze paragraaf is aangegeven, is de inzamelaar of verwerker de houder van afvalstoffen geworden op het moment dat de afvalstoffen door de laatste houder zijn afgegeven en zich respectievelijk bevin- den in het inzamelmiddel dan wel op het terrein van de verwerker. De kans bestaat dat na deze afgifte blijkt dat de aard en/of samenstelling van de afval- stoffen niet overeenkomt met de eerder opgegeven specificaties en dat de verwerker de afgegeven af- valstoffen daarom niet kan of mag verwerken. De betreffende afvalstoffen mogen dan alleen aan de laatste ontdoener worden terug geleverd als die ontdoener krachtens artikel 10.37 van de Wet mi- lieubeheer bevoegd is om afvalstoffen in ontvangst te nemen. Is de laatste ontdoener krachtens artikel 10.37 Wet milieubeheer niet bevoegd om de afval- stoffen terug te nemen, dan moet de verwerker voor de afvalstoffen waarvan hij houder is, maar ze niet kan of mag verwerken, dus een andere verwerker inschakelen die bevoegd is om de afvalstoffen te ontvangen.” Voorafgaand aan het LAP2 waren het Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012 en het rap- port ‘De verwerking verantwoord’ van de werkgroep Uitvoering aanbevelingen Commissie HOI’s en in- spectieonderzoek van februari 2002 de grondsla- gen van het gevoerde beleid. Volgens dit rapport is de feitelijke acceptatie het moment waarop de onderneming alle verantwoordelijkheden voor een afvalstof overneemt van de ontdoener. In principe is dit het moment waarop de partij fysiek is aan- geleverd op de inrichting en de gehele accepta- tieprocedure is doorlopen, aldus het rapport. In de uitspraak van 2 september 2009 heeft de Afdeling overwogen dat daarmee geen onjuiste uitleg wordt gegeven aan artikel 10.37 van de Wet milieube- heer. Tot het moment dat afvalstoffen worden ge- accepteerd, blijft de verplichting van artikel 10.37 in beginsel op degene die zich ervan wil ontdoen

rusten, aldus die uitspraak. Daaruit volgt dat het teruggeven of retourneren van niet-geaccepteerde afvalstoffen aan de laatste ontdoener niet in strijd is met voormelde bepaling van de Wet milieubeheer. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 29-01-2014, nr. 201207442/1/A4 Schadevergoeding vanwege kustversterkings- werkzaamheden Bij besluit van 21 januari 2011 heeft het Wetterskip Fryslân het verzoek van appellante om vergoeding van schade afgewezen. Bezwaar en beroep zijn ongegrond verklaard. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 mei 2013 in zaak nr. 201203750/1/A2), dient de uitvoering van kustversterkingswerkzaamheden ten behoeve van een goede en veilige kustverdediging als een nor- male maatschappelijke ontwikkeling in het alge- meen belang te worden beschouwd. Dit betekent dat appellante, die een poffertjeskraam dichtbij de waterkering van de Willemshaven in Harlingen exploiteert, er rekening mee had dienen te hou- den dat op enig moment werkzaamheden aan die waterkering zouden plaatsvinden. Dit geldt temeer nu de veiligheidsnorm voor waterkeringen, anders dan appellante stelt, reeds bij de inwerkingtreding van de Wet op de waterkering op 15 januari 1996 in die wet was opgenomen. Het Wetterskip heeft daarom een korting wegens normaal maatschap- pelijk risico mogen toepassen. Nu het voorts gaat om tijdelijke werkzaamheden die zich niet frequent zullen voordoen, reeds jaren bekend was dat er werkzaamheden aan de dijk zouden gaan plaats- vinden, de schade tijdelijk is en de poffertjeskraam gedurende de werkzaamheden bereikbaar is ge- bleven, is de hoogte van de door het Wetterskip toegepaste korting niet onredelijk. Voor zover ap- pellante, onder verwijzing naar de uitspraak van 5 december 2012 in zaak nr. 201112232/1/T1/A2, betoogt dat het Wetterskip ten onrechte niet heeft gedifferentieerd naar de horecabranche waar zij in opereert, faalt dit betoog. Uit die uitspraak volgt dat differentiatie naar branche op zijn plaats zou kunnen zijn in het geval het bestuursorgaan voor de omvang van het normaal maatschappelijk ri- sico een vaste ondergrens van een bepaald per- centage van de gemiddelde jaaromzet hanteert. Nu het Wetterskip bij het vaststellen van het kor- tingspercentage naar het specifieke geval heeft gekeken, wordt aan differentiatie niet toegekomen. zie www.RaadvanState.nl; ABRS 29-01-2014, nr. 201207444/1/A2

14

Made with